Informatieprotocol Reclassering Nederland en Inspectie Justitie en Veiligheid getekend
Lees meer
Sinds 2018 is Jacqueline Bosker lector bij het lectoraat Werken in Justitieel Kader. Vanaf het begin van het lectoraat is zij al betrokken bij onderzoek naar reclasseringswerk en was zij een van de auteurs van het boek ‘Werken in Gedwongen Kader’, dat vele sociale professionals tijdens hun studie hebben gelezen en een leidraad vormt voor het reclasseringswerk. Wij gaan met haar in gesprek over haar werk en welke inzichten haar werk oplevert voor de reclasseringspraktijk en het reclasseringstoezicht in het bijzonder.
Als sociologe begon ik in 1999 op de beleidsafdeling van Reclassering Nederland. Ik kwam van buiten en kende het werk nog niet zo goed. Al snel werd ik gepakt door dit complexe werk. Ik zag de enorme gedrevenheid van de mensen die dit vak uitoefenen. Met een mooie mix van tegelijkertijd hulp bieden en begrenzen in het werken met een vaak kwetsbare doelgroep die niet altijd even makkelijk kan zijn. Dat vind ik nog altijd heel mooi en boeiend. In 2008, toen Anneke Menger startte met het lectoraat, zocht ze mensen uit de praktijk en ben ik daar voor 1 dag per week gedetacheerd geweest. In 2012 heb ik volledig de overstap gemaakt. En hoewel ik als lector nu met wat meer afstand naar het werk kijk, voel ik me nog heel verbonden met de reclassering.
Een belangrijke ontwikkeling is dat de kennis over wat goed reclasseringswerk is, enorm is toegenomen. Laat ik vooropstellen dat vroeger ook goed reclasseringswerk werd gedaan. De kennis werd opgebouwd op de werkvloer en overgedragen aan elkaar, maar er was weinig Nederlands onderzoek op dat vlak en er stond bijna niks op papier. In de begintijd van het lectoraat onderzochten we daarom de praktijk. Hoe doen reclasseringswerkers hun werk? Kunnen we die praktijkkennis koppelen aan wat uit internationaal onderzoek is gebleken en wat levert dat dan op? Dat heeft geleid tot de eerste editie van het boek ‘Werken in Gedwongen Kader’. Een andere ontwikkeling is dat we de laatste jaren minder ‘sec’ onderzoek doen naar het reclasseringswerk, maar ook meer in de breedte kijken naar wat er nodig is om het leven van een cliënt om te buigen. Hoeveel invloed kun je hebben als reclassering? Meer denken vanuit de cliënt en de context waarin hij of zij leeft, andere professionals die betrokken zijn en de samenwerking daarmee.
Een andere ontwikkeling is dat er in bepaalde periodes bepaalde delictgroepen centraal staan, veelal door maatschappelijke ontwikkelingen. Denk aan jong volwassenen, zeden, terrorisme of georganiseerde criminaliteit. Wat ik wel een interessant gegeven vind, is dat bij veel van die doelgroepen aanvankelijk gedacht werd: dit is een heel bijzondere groep, daarvoor moet nieuw beleid komen, alles moet anders en misschien werken al onze methodes niet. En toch was dan vaak de conclusie: dat valt wel mee. Het grootste gedeelte van wat we weten over crimineel gedrag en wat mensen helpt om daarmee te stoppen kun je toepassen op heel veel verschillende cliëntgroepen. Wel kan het zijn dat je daarin bepaalde nuances moet aanbrengen of bepaalde kennis moet hebben om dat op een goede manier te kunnen toepassen. Ik vind dat zelf enorm geruststellend. Het is toch hartstikke fijn om te weten dat er een solide basis is van kennis en kunde waar bovenop je dan nog een stukje extra kennis kunt aanbrengen om met bijzondere doelgroepen te kunnen werken in plaats van dat je het per cliëntgroep op een heel andere manier moet gaan doen.
In het verleden zijn er onderzoeken gedaan die wat kritisch konden zijn over de effectiviteit ervan. De laatste jaren zie je steeds meer internationaal onderzoek waaruit blijkt dat toezicht wel degelijk werkt. Daarbij is er ook onderzoek en dus kennis over hoe je toezicht kunt doen zodat het ook echt bijdraagt aan het verminderen van de kans op recidive. Wij hebben onderzoeken die daarnaar zijn gedaan bij elkaar gebracht in een uitgebreide literatuurstudie. Daarbij zijn er echter geen garanties voor succes. Toezicht draagt bij ja, maar naast alle andere zaken zoals behandeling, gedragstrainingen en hulpverlening in het sociaal domein. Al die dingen tezamen maken een toezicht effectief.
Wij hebben met het lectoraat zelf onderzoek gedaan naar de werkalliantie (de mate waarin een reclasseringswerker een goede werkrelatie weet op te bouwen met een reclassent, red). Daaruit blijkt dat het bijdraagt aan recidivevermindering als je in staat bent om een goede werkalliantie op bouwen waarin vertrouwen een belangrijke rol speelt. Anneke Menger deed als eerste onderzoek daarnaar en Annelies Sturm is daarop doorgegaan. Er zijn vragenlijsten afgenomen bij reclasseringswerkers en hun reclassenten. Van een flink aantal en meerdere keren in de tijd. Uit het eerste onderzoek bleek kort samengevat: als de werkalliantie goed is, is er minder uitval. Na verloop van tijd kon Annelies ook recidive meten. Je hebt daar immers even de tijd voor nodig. Daaruit bleek dat het kunnen opbouwen van een goede werkalliantie een gunstig effect heeft op de kans op recidive. Overigens start binnenkort een langdurig onderzoek naar de effecten van vrijheidsbeperkende sancties, waaronder reclasseringstoezicht, door NSCR en WODC.
Als je kijkt naar wat we weten over effectief reclasseringswerk, dan gaat het over het doen van de juiste interventies die aansluiten bij je cliënt. Verbinding maken, een goede werkalliantie opbouwen en cliënten ondersteunen in het geloven dat er verandering mogelijk is. Je moet in staat zijn om cliënten te helpen om bepaalde vaardigheden te ontwikkelen, of om de juiste hulp te vinden. Je moet daarvoor hele goede gespreksvaardigheden hebben, aansluiten bij wat iemand nodig heeft maar waar nodig is ook kunnen begrenzen en kaders stellen. Dat vraagt wel echt wat van je.
En je moet ingewikkeld gedrag kunnen duiden. Dat je motivatie blijft zien als iets veranderbaars. Dat wanneer iemand bij z’n eerste contact negatief gedrag laat zien, je niet meteen denkt dat iemand er helemaal niet voor open staat. En je realiseren dat je daar als werker kunt proberen invloed op uit te uitoefenen. Daar zijn methodieken voor en die moet je inzetten. Dat vraagt kennis over de soorten interventies die er zijn en professionele expertise en ervaring die je opbouwt door dit werk langer te doen.
Daarom is het ook belangrijk dat je kunt reflecteren op je eigen handelen. Dat je probeert te expliciteren wat je doet en waarom. Als je goede reclasseringswerkers vraagt: ‘Wat doe je dan precies?’, dan vinden ze dat vaak moeilijk te verwoorden. Terwijl als je naar ze kijkt dan denk je: jij bent echt een goede werker. Vaak is dat handelen geïnternaliseerd en zijn ze zich er niet bewust van. Als je daar bewuster van wordt, bijvoorbeeld door gezamenlijke reflectie in een casuïstiekoverleg, dan kun je daar heel veel van leren.
Verder zie ik dat het goed kunnen samenwerken met andere partijen en professionals een steeds belangrijkere eigenschap wordt. Dat vraagt bepaalde vaardigheden. Je moet over de grenzen van je organisatie en vakgebied kunnen kijken. Durf te vragen: ‘Hoe werk jij nou en waarom?’ Maar ook dat je goed kunt uitleggen: ‘Dit is hoe ik werk en waarom.’ En vervolgens daarin dan de verbinding kunnen maken.
Dat brengt me ook bij m’n volgende punt. Help waar mogelijk ook bij praktische zaken. Als cliënten zich daadwerkelijk geholpen voelen doet dat heel veel voor de werkalliantie. Dat gaat dan veelal om zaken als schulden, woning, werk. Daar heb je dus ook echt je samenwerkingspartners voor nodig.
Wat we uit onderzoek weten is dat heel sterk gaan zitten op controle en monitoring niet werkt. Dat blijkt steeds weer. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk cliënten waarbij je wel geneigd bent die kant op te gaan. Denk aan cliënten uit de georganiseerde misdaad waarbij de veiligheid van de professionals zelf een issue is. Daar krijgen deze aspecten meer de nadruk. Dat is terecht, maar weet dan wel dat er niet heel veel te verwachten is op het gebied van gedragsverandering. Dus ik zou zeggen blijf in die gevallen ook kijken of er ruimte is voor meer dan controle en monitoring, ook al zul je vaak moeten concluderen: nu even niet. Veel op afschrikking of het bestraffen gaan zitten werkt ook niet, blijkt uit onderzoek. Bestraffen kan z’n functie hebben, mits belonen de overhand heeft. Mensen zijn eerder geneigd om zich anders te gaan gedragen vanuit een positieve motivatie.
Het blijft absoluut mensenwerk. Echt in contact zijn is superbelangrijk. Dat gaat Artificial Intelligence niet wegnemen. Ik denk dat reclasseringswerk in essentie altijd een relationeel vak zal zijn, waarbij je in verbinding moet komen met je cliënt. Dat laat onverlet dat er allerlei technieken zich kunnen aandienen die daarin kunnen ondersteunen. Dat zie je nu ook al bijvoorbeeld met toepassing van Virtual Reality. Maar die ontwikkelingen zullen wat mij betreft altijd ingebed moeten zijn het goede gesprek met een reclassent. Verder denk ik dat er nog meer ontwikkeling mogelijk is op het gebied van het werken vanuit de krachten van een cliënt en niet alleen de risico’s zien.
Als ik een ding mag zeggen zou het zijn: nieuwsgierig blijven. Daar zou ik dan nog graag aan toevoegen: je tegelijkertijd sterk verankerd voelen in de kennis die we hebben over dit vak en zorgen dat je je die eigen hebt gemaakt en kunt toepassen. En er voor open staan om daar steeds nieuwe kennis en vaardigheden aan toe te voegen. Ik denk dat dat je een stevigheid geeft die je zal helpen in je werk en in de samenwerking naar buiten.
Lees meer
Lees meer